Tools voor volleybaltrainers

Demonstratietraining Angelique Willems en Bart Schmeits voor de NVVO

Trainer:
Geplaatst op:

Op zondag 11 januari 2015 gaven Angelique Willems en Bart Schmeits een demonstratietraining tijdens de VT2/3 clinic van de Nederlands vereniging voor volleybaloefenmeesters (NVVO). Angelique en Bart zijn beiden ervaren CMV-trainers.

De training werd uitgevoerd door CMV-speelsters van Flamingo's '56 uit Gennep.

1. Warming up - bewegingsschooling

1.1. Loopscholing met hordes

Op het veld staan ongeveer 9 lage hordes achter elkaar. De hordes staan ongeveer een halve meter van elkaar af.

Opdrachten:

  1. Over de hordes stappen met de linkervoet eerst.
  2. Over de hordes stappen met de rechtervoet eerst.
  3. Zijwaarts over de hordes stappen met de linkervoet eerst.
  4. Zijwaarts over de hordes stappen met de rechtervoet eerst.
  5. Achteruit over de hordes stappen met de linkervoet eerst.
  6. Achteruit over de hordes stappen met de rechtervoet eerst.
  7. Springend over de hordes zonder tussenpauzes.
  8. Springend over de hordes met een bal met gestrekte armen boven het hoofd.

1.2. Wennen aan grondcontact met hordes

Op het veld staan een lage en een hoge horde op ongeveer een meter afstand van elkaar. De spelers moeten over de eerste horde heen en onder de tweede horde door bewegen. Met deze oefening wennen kinderen spelenderwijs aan het idee dat ze met hun handen voorop naar de grond moeten bewegen.

1.3. Individuele loopscholing met hoepels

De trainer rolt voor elke speler een hoepel van de ene achterlijn naar de andere. De spelers rennen mee met de hoepel en voeren de volgende opdrachten uit.

Opdrachten:

  1. Al rennend naast de hoepel zoveel mogelijk stappen met de linkervoet door de hoepel zetten.
  2. Al rennend naast de hoepel zoveel mogelijk stappen met de rechtervoet door de hoepel zetten.
  3. Al rennend naast de hoepel de grond aantikken met de linkerhand door de hoepel.
  4. Al rennend naast de hoepel de grond aantikken met de rechterhand door de hoepel.
  5. Hoepel inhalen en tussen de benen door laten rollen.

1.4. Loopscholing met hoepels voor tweetallen

De trainer laat voor elk tweetal een hoepel van de ene naar de andere achterlijn rollen. De tweetallen voeren al rennend aan weerszijde van de hoepel de volgende opdrachten uit.

Opdrachten:

  1. De spelers geven de bal aan elkaar door de rollende hoepel heen.
  2. De spelers gooien de bal naar elkaar door de rollende hoepel heen.
  3. De spelers gooien de bal met stuit naar elkaar door de rollende hoepel heen.

1.5. Wennen aan grondcontact met hoepels

De trainer laat voor elke speler een hoepel van de ene naar de andere achterlijn rollen. De speler probeert ondertussen zo vaak mogelijk door de hoepel heen te duiken, zonder de hoepel te raken.

2. Kern 1

2.1. Tweede actie tijdens gooien en vangen

Diagram van de volleybaloefening 'Tweede actie tijdens gooien en vangen'

Elke speler staan met een bal tussen twee plastic afbakenbollen. De spelers gooien hun bal omhoog en zetten voordat ze de bal weer vangen de ene afbakenbol op de andere.

Variatie:
De spelers hebben nu twee ballen. Eén bal ligt op de grond op een van de afbakenbollen. De spelers gooien de andere bal omhoog en zetten voordat ze deze bal weer vangen de andere afbakenbol bovenop de bal die op de grond ligt.

2.2. Overgooien met twee ballen tegelijk

Diagram van de volleybaloefening 'Overgooien met twee ballen tegelijk'

Elke speler in een tweetal heeft een bal. Ze gooien de bal tegelijkertijd over het net en vangen daarna de bal van de speler aan de overkant.

Variaties:

  1. De speler aan één kant van het net bepaald wat de ander gaat doen. Als de speler die als eerste gooit de bal over het net gooit, dan moet de andere speler de bal onder het net door gooien. Als de speler die als eerste gooit de bal onder het net door gooit, dan moet de ander over het net gooien.
  2. De bal moet met één hand gevangen worden.
  3. De bal moet met gestrekte armen voor het lichaam op heuphoogte gevangen worden en wordt vanuit die houding met gestrekte armen over het net gegooid.
  4. Elk tweetal heeft nu maar één bal. De ene speler gooit de bal over het net, terwijl de andere speler met losse, gestrekte armen klaarstaat. Deze speler laat de bal op één arm stuiten en vangt hem daarna.

2.3. Uitgangspositie onderhands met hoepel

Elke speler heeft een bal en een hoepel. De spelers staan in schredestand met één voet in de hoepel. Ze gooien de bal voor zichzelf omhoog en laten hem op gestrekte armen stuiten zonder een stap te zetten.

Variaties:

  1. De spelers houden de bal hoog door onderhands te blijven spelen met één voet in de hoepel.
  2. De spelers houden de bal hoog met één voet in de hoepel en bewegen hun armen hierbij zo min mogelijk.

2.4. Onderhands met bovenlichaam

Elk tweetal heeft één bal. De ene speler zit op zijn knieën op grond. De ander heeft de bal en staat rechtop. De speler met de bal gooit de bal naar de speler op zijn knieën, die de bal vervolgens onderhands terugspeelt.

Variatie:
De bal wordt zo strak mogelijk terug gespeeld door de vingers naar beneden te laten wijzen.

2.5. Onderhands toetsend naar de overkant

Diagram van de volleybaloefening 'Onderhands toetsend naar de overkant'

Elke speler heeft een bal. Ze moeten al onderhands toetsend de overkant van het veld bereiken. Wie een fout maakt, moet opnieuw beginnen.

Variaties:

  1. Zijwaarts toetsend van lijn tot lijn.
  2. Achterwaarts toetsend van lijn tot lijn.

2.6. Eén keer onderhands stuiten met opdrachten

Diagram van de volleybaloefening 'Eén keer onderhands stuiten met opdrachten'

A gooit of serveert de bal naar B, waarna B de bal één keer onderhands laat stuiten en een opdracht uitvoert.

Opdrachten:

  1. A gooit en B toetst één keer onderhands vooruit en vangt de bal.
  2. A gooit en B toetst één keer onderhands omhoog, klapt met de handen tussen de benen en vangt de getoetste bal.
  3. A serveert en B toetst de bal onderhands omhoog, raakt de grond aan met een knie en vangt de bal.
  4. A gooit en B toetst en vangt de bal alsof er bovenhands gespeeld gaat worden.
  5. A gooit en B toetst de bal onderhands omhoog, maakt een vangsetupbeweging en speelt bovenhands over het net.

Bij een vangsetup wordt de bal eerst gevangen en vervolgens in één beweging boven het hoofd weggestoten.

3. Kern 2

3.1. Twee tegen twee met zijn tweeën

Diagram van de volleybaloefening 'Twee tegen twee met zijn tweeën'

A toetst de bal onderhands naar B en verplaatst zich naar het net. B maakt een vanggooibeweging naar de nieuwe positie van A en verplaatst zich onder het net door naar de driemeterlijn aan de andere kant. A speelt bovenhands over het net naar B en verplaatst zich naar de spelverdelerspositie aan de andere kant. De oefening is nu in de gespiegelde versie van de uitgangssituatie en gaat op dezelfde manier verder.

Volwassenen en oudere jeugdspelers zouden deze oefening natuurlijk met een setup in plaats van de vanggooibeweging kunnen uitvoeren.

3.2. Penetratie voor CMVers

Diagram van de volleybaloefening 'Penetratie voor CMVers'

De trainer (T) gooit de bal omhoog naar het midden van de speelhelft. Eén van de spelers achter de pylon loopt in en speelt de bal bovenhands rechtdoor. De speler aan het net vangt de bal en sluit aan bij de reserves achter de trainer. De speler die bovenhands gespeeld heeft neemt de plek van de afvanger in.

3.3. Penetratie voor CMVers uitgebreid

Diagram van de volleybaloefening 'Penetratie voor CMVers uitgebreid'

De trainer (T) gooit de bal omhoog in het midden van de speelhelft. A loopt in, speelt de bal bovenhands naar B en loopt naar het midden van het net. B vangt de bal, gooit hem voor zichzelf op en speelt bovenhands terug naar A aan het midden van het net. A speelt bovenhands terug.

B wordt reserve achter de trainer, A neemt de plaats van B in en de eerstvolgende reserve neemt de plaats van A in.

Uitbreiding:
Na het spelen naar A loopt B achteruit voor een "aanval." De bal die A bovenhands terugspeelt wordt springend gevangen.

4. Afsluiting

4.1. 4 tegen 4 met penetratie voor CMVers

Diagram van de volleybaloefening '4 tegen 4 met penetratie voor CMVers'

Bij het serverende of verdedigende team zijn de uitgangsposities als volgt. Er staan twee spelers aan het net en twee in het achterveld. De rechtsachter penetreert op het moment dat de bal door de tegenstander in hun veld gespeeld wordt. Als de rechtsachter deze eerste bal moet verdedigen, dan penetreert de linksachter.

Bij het passende team zijn de uitgangsposities als volgt. Drie spelers zijn verantwoordelijk voor de pass. De vierde speler, de rechtsachter, penetreert en geeft de setups.

Door te kiezen voor het spelen met penetratie, blijft het CMV dynamisch. Het is ook een goede voorbereiding op het volleybal voor oudere jeugd en volwassenen.